We rijden in de auto door het land waar de wolken de grond kussen. Ik blaas ze weg. De bomen zijn door God geschilderd, kleuren in alle tonen. De oerkracht van bomen, diepgeworteld in de aarde. Ze verrijzen schijnbaar willekeurig, met trots. Ik zwaai naar deze grondstof van de piano, de viool, de planken in mijn verlaten kamer, de zuurstof die ik adem. Wij zijn los, ontworteld van ons bestaan. We worden geflankeerd door een rivier. Reinheid in de open vlakte. Kronkelend begeleidt hij ons naar onbekend terrein. We doen afstand van ons verleden, geen weg terug. Voorwaarts, naar de delta waar het samenkomt, ons onontgonnen vertrekpunt. Alles stroomt en wijkt. De wind in ons gelaat, het stof verdwijnt. We laten het achter. De minnende horizon, de hemelse compositie, de solide grond, de tranen naar de waterweg, de bries die de storm voorblijft. We definiëren opnieuw het landschap, de oorsprong, het bestaan en schrijven ons eigen verhaal.
top of page
bottom of page
Comments