Mensen vindt hij eng. Ze kijken hem aan en oordelen. Hij wil niet gezien worden en al helemaal niet dat er iets van hem gevonden wordt. Het liefst is hij alleen en onbereikbaar. Hij heeft niemand nodig, hij kan alles alleen. Geen bemoeienis of nieuwsgierigheid van anderen. Vragen die gesteld worden, opmerkingen die hem doen wankelen of blikken die geïnterpreteerd moeten worden. Liever heeft hij dat iedereen hem ontwijkt, niemand wat zegt en zwijgt in zijn bijzijn.
“Goedemorgen!” Zijn laptop is nog koud en de koffie nog niet paraat. “Hoe was je weekend?” Hij had over deze vraag nagedacht, op de fiets naar zijn werk. Hij wist dat deze vraag zou komen. De onvermijdelijk vraag na de zaterdag en zondag. Wat boeit het de ander? Volkomen zinloze vraag. Het is de beleefdheidszin die in de volksmond is gepropt. De vraag die je geacht wordt te stellen op de maandagochtend. In lijn met de net zo waardeloze uitspraak op vrijdagmiddag als je huiswaarts vertrekt: “Prettig weekend”. Alsof de ander dat bepaalt. Zeg het niet, zwijg.
De afkeer van menselijk interactie heeft hij altijd al gehad. Als baby verstijfde hij in de armen van vreemden. Als klein kind kroop hij achter de bank als er visite binnenkwam. Als hij de telefoon moest opnemen, kwam er geen woord uit. Hij wilde niet buiten spelen, met andere kinderen voetballen, liever bleef hij binnen, spelen met lego. Op school vermeed hij zijn klasgenoten. Hij zat het liefst achter in de klas, zonder tafelgenoten. Zijn medeleerlingen vonden dat prima, niemand had de behoefte hem aan te spreken. Op de middelbare school en tijdens zijn studie volharde hij in dit onaanraakbare gedrag. Vrienden kent hij niet. Die heeft hij niet nodig. Hij kan alles alleen.
Een nutteloze vraag verdient een ledige reactie. Een kleine knik, meer verdient zijn collega niet. Hij loopt verder, snel achter zijn bureau, achter zijn beeldscherm, hij heeft er drie staan, daar kan hij zich achter verschuilen. Enkel de gang naar de koffiemachine rest hem nog. Even wachten tot iedereen in zijn behoefte is voorzien. Rond 8 over 10, dan is het zijn beurt.
Prettig met zijn eigen gedachten. Thuis in zijn appartement houden zijn boeken hem gezelschap. Zijn computer is zijn beste vriend. Een krachtige machine die hem alles vertelt, waartegen hij zijn eigen taal kan spreken en waarmee hij nagenoeg alles kan doen wat hem plezier oplevert. Als hij uit zijn raam kijkt, ziet hij de lucht, de wolken die voorbijtrekken, die regen die valt. Geen passerende mensen op fietsen, in auto’s of te voet. Zijn woning op de zevende verdieping brengt hem de adequate solitarisme. Zijn buren kent hij niet. Hij pakt altijd de trap, om te voorkomen dat hij in de lift met een medebewoner vast komt te zitten. Een scenario waarbij een onafwendbare woordenwisseling plaats gaat vinden en hij tegen elke prijs vermijdt.
De koffiemachine maalt de bonen vers. Een proces die hij tandenknarsend ondergaat. Dit kost tijd en hij verkeert zich in een risicovolle wandelgangen-omgeving waar collega’s elkaar treffen en de laatste roddels met elkaar bespreken. De koffie stroomt langzaam zijn kop in, bijna druppelend. Zijn hand omvat de mok, klaar voor vertrek. Te laat, stemmen achter hem. “Zo, lekker kopje koffie!?” De opmerking houdt in het midden of het een constatering of vraag is, maar wordt kracht bijgezet met een hand op zijn schouder. Nog erger. Houd je handen thuis. Als tegenwerping laat hij zijn schouder tien centimeter zakken, zodat de hand in de lucht blijft hangen. De koffie is klaar. Snel haalt hij de mok uit de machine, keert zich om, een knik en weg.
Op de fiets terug houdt hij zijn blik strak op de weg, al de forensen negerend. Geen behoefte aan gezichten, geen blikken waarnemen die hem zien, de verloochening van voorbijgangers die zijn voorkomen gadeslaan en daar iets van vinden. Zo snel mogelijk naar huis. Geen gesprekken, geen gezelschap, alleen, het allerliefst gewoon helemaal alleen.
Comments